vrijdag

253. Ontmoeting met Dadjjaal

Amir ibn Sharahil Sha'bi Sha'b Hamdan overleverde dat hij Fatima (ra) vroeg, (dochter van Qais en zus van ad-Dahhak ibn Qais en zij was één van de eerste onder de Moehajiroen (emigranten) van Mekka naar Medinah): "Verhaal een hadith aan mij welke jij direct hebt gehoord van de Boodschapper van Allah (saws) zonder dat er een link tussen zit."
Zij zei: "Oké, als jij wilt ben ik bereid om dat te doen." En hij zei tegen haar: "Begin maar en verhaal het aan mij." Zij zei: "Ik was getrouwd met de zoon van Moeghira en hij was een jonge man van Qoeraysh stam maar hij stierf als martelaar (moedjahid)in het eerste (djihad) gevecht aan de zijde van de Boodschapper van Allah (saws).
Toen ik een weduwe was stuurde: Abd al-Rahman ibn Auf (ra), één van de metgezellen van de Boodschapper van Allah (saws) mij een huwelijksvoorstel. De Boodschapper van Allah (saws) stuurde mij ook zo een bericht voor zijn vrijgelaten slaaf Oesama ibn Zaid. En het werd mij verteld dat de Boodschapper van Allah (saws) zei over Oesama: "Degene die van mij houd zou ook van Oesama moeten houden. Toen de Boodschapper van Allah (saws) deze zaak met mij besprak, zei ik: "Mijn zaak leg ik in jouw handen, jij mag me huwen met degene die jou aanstaat." Hij zei: "Jij kunt beter naar het huis van Oem Sharik gaan, en Oem Sharik was een rijke dame onder de Anqir. Zij gaf royaal uit voor de zaak van Allah en zorgde goed voor de gasten.
Ik zei: "Oké, ik zal doen wat jij wilt." Hij zei: "Doe dat niet want Oemm Sharik is een vrouw die veelvuldig wordt bezocht door gasten en ik houd er niet van dat jouw hoofd zichtbaar wordt of dat je doek verwijderd kan worden van de steel en de vreemdelingen kunnen dan zicht hebben op wat jij verafschuwd. Jij kunt beter gaan naar het huis van jouw neef Abd Allah ibn Amr ibn Oem Maktoem en hij is een persoon van de Banoe Fihr tak van de Qoeraysh, en hij behoort tot de stam waar (Fatima) ook toe behoort dus ik ging naar het huis van Abd Allah ibn Amr ibn Oem Maktoem, en toen mijn wachtperiode over was, hoorde ik de stem van de moe'addzin die een oproep deed dat het gebed zou worden verricht in de moskee waar de gezamenlijke gebeden worden verricht.

Dus ik ging richting de moskee en verrichte het gebed samen met de Boodschapper van Allah (saws) en ik was in de rij van de vrouwen welke dicht bij de rij was van de mannen. Toen de Boodschapper van Allah (saws) zijn gebed beëindigde, ging hij zitten op de minbar en glimlachte en zei: "Elke aanbidder zou moeten blijven zitten op zijn plek. Toen zei hij: "Weten jullie waarom ik jullie bijeen heb geroepen?" Zij zeiden, "Allah en zijn Boodschapper weten dat het beste." Hij zei: "Bij Allah, ik heb jullie niet bijeengebracht voor vermaning of om te waarschuwen, maar ik heb jullie bijeenverzameld voor Tamim Dari, een christen, die gekomen is om de Islam te accepteren, en hij heeft me iets verteld, wat gelijk is aan wat ik jullie heb verteld over de Dajjal.
Hij vertelde mij dat hij in een zeilboot had gevaren samen met dertig man van Banoe Lakhm en Banoe Joedham en ze werden heen en weer gegooid door de golven van de oceaan, en dit duurde ongeveer een maand lang. Toen brachten deze golven hun dicht bij een land omringd door oceaan (eiland) tijdens zonsondergang.
Zij zaten in een smalle zij-boot en gingen het eiland op. Daar was een beest met lang dik haar (en daardoor) konden zij zijn gezicht niet onderscheiden van de achterkant. Zij zeiden: "Woo op jou, wie ben jij?" Daarop zei hij: "Ik ben al-Jassasa." Zij zeiden: "Wat is al-Jassasa?" en hij zei: "O mensen, ga naar de persoon in het klooster want hij wil jullie graag leren kennen." Hij (d.i. de verteller) zei: "Toen hij voor ons een persoon opnoemde waren we bang dat het een duivel zou kunnen zijn. Toen gingen we snel door totdat we bij het klooster kwamen en vonden daar een stevige persoon met zijn handen vastgebonden aan zijn nek en met ijzeren boeien tussen zijn twee benen tot en met zijn enkels. We zeiden, "Woo op jou, wie ben jij?" En hij zei: "Jullie komen gauw achter wie ik ben, maar vertel me wie zijn jullie?"
Wij zeiden: "We zijn mensen van Arabië en we gingen aan boort van een boot maar de golven hebben ons voor een maand bezig gehouden en de golven brachten ons dicht bij dit eiland. We gingen varen in onze kleine zij-bootjes en gingen dit eiland op en we kwamen een beest tegen met enorm dik haar en door de dikte van het haar konden we zijn voorkant niet van de achterkant onderscheiden. We zeiden: "Woo op jou, wie ben jij?" Het zei: "Ik ben al- Jassasa." We zeiden, "Wat is al-Jassasa?" En het zei: "Ga naar de persoon in het klooster want hij wil jullie graag leren kennen." Dus we kwamen snel naar jou toe vrezend dat het misschien de duivel zou zijn.
Hij (d.i. de vast geboeide persoon) zei: "Vertel me over de dadelpalmbomen van Baisan. Wij zeiden: "Over welk aspect vraag jij informatie?" Hij zei: "Ik vraag aan jullie of deze palmbomen fruit dragen of niet?"

We zeiden: "ja", daarop zei hij: "Ik denk dat deze geen fruit zullen dragen. Hij zei: "Vertel mij over het Tabariyya meer?" We zeiden, "Over welk aspect vraag jij informatie?" Hij zei: "Zit daar water in?" Zij zeiden: "Daar zit genoeg water in", daarop zei hij: "Ik denk dat het snel droog zal worden." Hij zei toen: "Vertel mij over de Zughar bron." Zij zeiden "Over welk aspect vraag jij informatie?" Hij zei: "Zit daar water in en irrigeert het (het land)?" We zeiden tegen hem: "Ja, er zit genoeg water in en de inwoners van Medina irrigeren hun land ermee."

Hij zei: "Vertel me over de ongeletterde Profeet (saws), wat hij heeft gedaan?" Wij zeiden: "Hij is van Mekka vertrokken en heeft zich gevestigd in Yathrib (Medinah)."
Hij zei: "Vechten de Arabieren tegen hem?" We zeiden: "Ja." Hij zei: "Hoe is hij daarmee omgegaan?" We vertelden hem dat hij degenen in zijn omgeving heeft overwonnen en zij zichzelf aan hem hebben overgegeven. Daarop zei hij tegen ons: "Is dat echt gebeurd?" We zeiden: "Ja." Daarop zei hij: "Als dit zo is dan is het beter voor hen dat ze gehoorzaam zijn aan hem, ik ga jullie vertellen over mijzelf. Ik ben Dadjjaal en zal spoedig toestemming krijgen om erop uit te gaan en dan zal ik dus reizen op het land, en ik zal geen enkele stad sparen waar ik zal verblijven voor veertig nachten behalve Mekka en Medina, want deze twee (plaatsen) zijn verboden (gebied) voor mij en ik zal niet proberen om één van deze twee binnen te gaan.
Een Engel met een zwaard in zijn hand zal mij confronteren en zullen mijn weg versperren en er zal een Engel zijn bij elke doorgang.

Toen sloeg de Boodschapper van Allah (saws) de minbar met een uiteinde van zijn staf en zei: "Dit impliceert Taiba wat Medina betekent. Heb ik jullie niet verteld wat betreft de Dadjjaal zoals dit?"
De mensen zeiden: "Ja" en deze versie verhaald door Tamim Dari was hetzelfde als de mijne want het bevestigt de versie die ik jullie heb gegeven betreffende Dadjjaal over Medina en Mekka.
"Luister! Hij (Dadjjaal) is niet in de Syrische zee (mediterrane) of Jemenitische zee (Arabische zee), nee integendeel, hij is in het oosten, hij is in het oosten hij is in het oosten, en hij wees met zijn hand richting het oosten. Ik (Fatima bint Qais) zei: "Ik bewaarde dit in mijn hoofd (deze overlevering van de Boodschapper van Allah saws)."

Sahieh Moeslim, Boek 41 (Kitab Al-Fitan wa Ashrat As-Sa'ah), Nummer 7028

Geen opmerkingen:

Een reactie posten